E-learning Informele Zorg

Regelen van respijtzorg

KerntaakVerlichten
Competenties- De professional geeft concrete ondersteuning bij het regelen van respijtzorg. Kijkt naar mogelijkheden van ondersteuning door een vrijwilliger als respijtzorger of als mantelzorgmaatje.
OnderwerpRegelen van respijtzorg
WerkvormToepassen
SamenstellingIndividueel
NiveauMBO

Je hebt na het maken van de opdracht Respijtzorg, een beeld van de mogelijkheden die respijtzorg kan geven. Stel je hebt deze opdracht niet gemaakt, bekijk dan de volgende sites:

a. Lees de volgende casus:

Asmah (18) woont sinds een maand in een vervangende woonvoorziening. Ze heeft een verstandelijke beperking met een IQ van 45. Het ging thuis echt niet meer. Ze heeft bij alles hulp nodig. Asmah heeft gedragsproblemen, ze gooit regelmatig met alles wat ze tegenkomt en kan ook niet meer uit haar driftbuien komen. Haar ouders zijn radeloos. Het gezin is ontwricht en de broers krijgen veel te weinig aandacht. Vader is minder gaan werken om moeder af en toe een beetje lucht te geven.   

Asmah woont in een huis vlakbij familie en kennissen. Deze mensen willen allemaal wel iets voor en met Asmah doen. Er is een bezoekregeling gemaakt en een familieapp. Dat lijkt goed te werken. Toch is moeder er heel druk mee.  Zij wil toch ook elke dag naar Asmah gaan. Maar de woonvoorziening is 16 km van haar huis af.  Er is wel openbaar vervoer maar daarvoor moet ze 2 keer overstappen met lange wachttijden. Ze heeft geen auto en geen rijbewijs. Moeder wil hoe dan ook bij haar dochter zijn, ook al komen er anderen, elke dag. Het breekt haar op. De woonbegeleider bespreekt met haar de mogelijkheden om minder vaak te gaan. Dat wil ze niet.

 

b.  Beeld je de situatie in en probeer je in te leven in de gevoelens van de ouders.

  • Welke mogelijkheden zie je om moeder te helpen bij het vertrouwen op anderen?
  • Welke mogelijkheden zie je om moeder te helpen loslaten (gedeeltelijk)?
  • Welke mogelijkheden zie je om dit met moeder te bespreken?
  • Werk 3 mogelijkheden concreet uit.
  • Wat, wie heb je nodig, wat zijn de kosten, waar vindt het plaats?

c. Schrijf je antwoorden op.